Kasteel van Beersel

Filed Under (Deel 3, Vlaams-Brabant) by

Tagged Under : , , , , , ,

Onder de regering van Hendrik III, hertog van Brabant (+ 1261), leefden Pieter en Hendrik van Beersel op een versterkte hofstede in Beersel. In 1271 was Leo van Beersel voogd van Mathilde, kasteleine van Brussel, die de tienden van Beersel in leen hield van Jan I, hertog van Brabant, maar ze in 1277 overdroeg aan de abdij van Vorst.

vknk_beersel

Een akte van 1292 vermeldt «Arnoldus et Leonius, fratres de Beersele» (de gebroers Arnold en Leo van Beersel). Zij hadden nog een broer, Jan van Beersel, die meier (villicus) was in Brussel. De familie van Beersel werd opgevolgd door een ander machtig geslacht, de familie Hellebeke, die rond het jaar 1300 aanzienlijke gronden in Beersel bezat. De Hellebeke’s waren trouwe vazallen van de hertog van Brabant en lieten, bij verschillende gelegenheden, hun verknochtheid blijken. Zo toonde o.a. Arnold van Hellebeke zich een dapper krijger, aan de zijde van de Brabantse hertog, in de slag van Woeringen (1288).

Godfried van Hellebeke (Godfroid de Halbeke) wist kennelijk de gunst van Jan II, hertog van Brabant, te winnen, want in 1300 kreeg hij van zijn vorst de toelating om op zijn gronden in Beersel een versterkt kasteel te bouwen. Bovendien brachten zulke toelatingen alleen maar voordeel aan de landsvorsten, die daardoor hun macht konden vergroten: enerzijds kon de hertog altijd rekenen op de steun van zijn leenman, die hij had begunstigd, en terzelfdertijd werd Brussel — residentie van de Brabantse vorst — beveiligd door weerbare burchten in de onmiddellijke omgeving, die individueel de toegangswegen tot de stad beschermden. Tevens zou een kring van kastelen mogelijke belagers wel kunnen afschrikken.

De belangrijkheid van de familie van Witthem kan best aangetoond worden door de doop van Pieter van Witthem, zoon van Hendrik V: zijn peters waren Hendrik van Bergen (bisschop van Kamerijk), de graaf van Sint-Pol en Philips van Luxemburg, en zijn meter was Maria, hertogin van Boergondië.

Hendrik V van Witthem en zijn echtgenote werden in de kerk van Beersel begraven onder een praalgraf met liggende beelden. Die kerk werd in 1730 door blikseminslag grotendeels vernield. Bij de heropbouw vonden werklieden het goed bewaarde lichaam van Hendrik V, terwijl van zijn echtgenote alleen een stuk van het schouderbeen was overgebleven. Dat het lichaam van de heer van Beersel, na twee eeuwen, nog zo gaaf was lokte onmiddellijk een grote toeloop bijgelovige nieuwsgierigen naar het dorp en in de kerk werd al onmiddellijk van een mirakel gesproken. Deken Vandersprot uit Sint-Pieters-Leeuw stelde een onderzoek in en kwam tot de vaststelling dat het lijk gebalsemd werd met in olie en aromaten gedrenkte doeken, die het lichaam zo goed hadden bewaard.

Philips van Witthem, oudste zoon van Hendrik V, kreeg alle bezittingen van zijn vader, uitgenomen de heerlijkheden van Petit-Roeulx bij Nijvel, Arquennes en Bousval. Deze bezittingen werden door zijn zuster als bruidsschat aan Bernard van Orley gebracht. Daaruit kan men besluiten dat Pieter en Adriaan van Witthem, de andere zonen van Hendrik V, nog voor hun vader overleden waren.

Lees gans de historie over dit kasteel in deel 3 uit de reeks “Van Kasteel naar Kasteel” door Paul Arren.

Kasteel Boutersem

Filed Under (Deel 7, Vlaams-Brabant) by

Tagged Under : , , , , , , , ,

BOUTERSEM - NAAR J. LEROY, 1696

BOUTERSEM - NAAR J. LEROY, 1696

Boutersem, in het Hageland aan de Velp, werd reeds in 1129 vermeld als Baltreshem.

Boutersem was in het Ancien Régime een belangrijke heerlijkheid waarvan de heren de rechtsmacht bezaten in alle graden, uitgenomen het halsrecht, dat voorbehouden bleef aan de hertogen van Brabant. De oude ridders van het geslacht van Boutersem, waarvan het wapenschild bij K.B. van 18 mei 1838 aan de gemeente Boutersem werd toegekend, waren in de 12de eeuw nog hertogelijke ministriales, maar zij behoorden weldra tot de hoge Brabantse adel. Hun burcht, in de wijk Hoogbutsel, was een zeer aanzienlijk slot dat echter in de vorige eeuw volledig verdween.

Alard van Bautershem kwam in 1125 voor in een charter van de abdij van Affligem en in 1213 was Hendrik II van Bautershem kapitein in dienst van de hertogen van Brabant. Hendrik IV van Bautershem was voogd over de minderjarige kinderen van Hendrik III, hertog van Brabant.

In 1307 kwam Boutersem, door het huwelijk van erfdochter Maria van Boutersem, aan haar echtgenoot Renout van Valkenburg. Hun oudste dochter, Bertha van Valkenburg, huwde met Geeraerd van der Heyden, ridder; drossaard van Brabant, enz. Dit echtpaar bleef kinderloos, waarna de heerlijkheid en het kasteel van Boutersem overgingen op Amelberga van Valkenburg (een jongere zus van Bertha), echtgenote van Jan Corsselaer (ook Corselaar, Cosselaar, enz. geschreven), heer van Witthem; enz., natuurlijke zoon van Jan II, hertog van Brabant, en van Catherina van Corsselaer.

…/…

In 1906 verhuisde burggraaf de Lantsheere met zijn gezin naar Meldert, waarna het kasteel verhuurd werd aan Eugène Beauduin, zoon van Victor-François-Joseph Beauduin, doctor in de rechten; burgemeester van Tienen; liberaal volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Leuven; afgevaardigd-beheerder van de Tiense suikerraffinaderij; enz.

Eugène Beauduin, gehuwd met Maria Leurs, kocht het kasteeldomein van Boutersem. Hij overleed te Tienen in 1920, waarna zijn weduwe en de kinderen Jacques en Victorine het kasteelgoed in 1921 verkochten aan Georges-Alfred-Joseph de Kerchove d’Exaerde, zoon van Charles-Joseph-Marie de Kerchove d’Exaerde, oudste van vier kinderen van Henri-Marie-Colette de Kerchove (1810-1885), doctor in de rechten en de wetenschappen; arrondissements……

Dit kasteel werd beschreven in deel 7 “Van Kasteel naar Kasteel” door Paul Arren.